contact  impressum 
  
 links 

 

De financiële crisis en de driegeleding

Arjen Nijeboer

11/2011

            

Voor de financiële crisis worden doorgaans een vast rijtje oorzaken genoemd. Hoewel deze zeker een rol speelden, raken ze toch vaak niet de kern. In feite is de crisis het gevolg van zondigen tegen basisregels die volgen uit Rudolf Steiner’s sociale driegeleding. In het kort zijn dat: het feit dat er geen geestesleven is dat schenkgeld ontvangt; de staat die buiten zijn eigenlijk terrein opereert; de handel in geld; en het feit dat grond tot koopwaar is gemaakt. In onderstaand artikel wordt gepoogd de kredietcrisis te duiden vanuit de sociale driegeleding.

Al in 2005 waarschuwden economen voor wat zij het wereldwijde spaaroverschot (global saving glut) noemden: de enorme spaartegoeden die wereldwijd waren opgebouwd en die de mogelijkheden voor productieve investeringen ver overtroffen.

De eerste was notabene Ben Bernanke, inmiddels de voorzitter van de Fed (het Amerikaanse stelsel van central banken), bijgevallen door o.a. een van ‘s werelds meest invloedrijke economen, Paul Krugman. “Als je wilt weten waar de crisis vandaan is gekomen, zie het dan als volgt: het is de wraak van de overvloed aan spaargeld. (...) Over de hele wereld is de hoeveelheid spaargeld groter dan de hoeveelheid geld die bedrijven willen investeren. Het resultaat is een wereldwijd moeras waarin iedereen slechter af is. Zo zijn we dus in deze toestand verzeild geraakt. En we zijn nog steeds op zoek naar de weg eruit”, schreef Krugman in 2009 in de Volkskrant onder de titel ‘Crisis? We hebben teveel gespaard’.

Bij het uitbreken van de kredietcrisis in 2007 was de wereldwijde spaarquote (het percentage van het totaal beschikbare inkomen dat gespaard wordt) in 5 jaar tijd toegenomen van 20,5% naar 23,9%, het hoogste niveau sinds decennia. Het “wereld-bnp” (alles wat er op de wereld in een jaar verdiend wordt) bedroeg in 2007 naar schatting 65.600 miljard dollar. Dus ruwweg een kwart hiervan geeft de hoeveelheid gespaard geld in dat jaar aan.

Fig. 1: De wereldwijde spaarquote (hoeveelheid besparingen als percentage van wereld-output

Er waren dus niet voldoende mogelijkheden om dat geld productief te investeren, omdat bedrijven geen markt zagen voor extra productie, of omdat ze over voldoende eigen middelen beschikten voor de nodige investeringen. (Het is bijvoorbeeld bekend dat het bedrijfsleven anno 2011 over het algemeen aanzienlijke reserves heeft.) Maar banken en financiële instellingen maken alleen winst als ze spaargeld weer uitlenen. Dus gingen ze het geld uitlenen voor niet-productieve doeleinden aan partijen die niet altijd even kredietwaardig waren, zoals leningen aan staten die al te hoge staatsschulden hadden en hypotheken aan nauwelijks kredietwaardige particulieren. Het verband tussen het spaaroverschot en de oplopende staatsschulden werd al in 2005 gelegd in o.a. Business Week en de Washington Post. Dit werd in de hand gewerkt doordat de rentes onder invloed van al dat spaargeld sterk waren gedaald. Particulieren die vroeger nooit een hypotheek konden betalen, konden dat nu wel en regeringen konden opeens extra uitgaven financieren. Bank- en beursjongens hadden allen dollartekens in de ogen staan en men dacht dat het nooit mis kon gaan.

Het probleem wordt eerder erger dan minder: het IMF voorspelt voor de komende jaren een verdere stijging van het spaaroverschot naar lang niet geziene niveaus.

Rommelhypotheken

Zo kwamen dus arme Amerikanen aan een hypotheek die ze alleen konden betalen als de huizenprijzen maar bleven stijgen. Toen dat niet langer gebeurde, en de hypotheekzeepbel barstte, konden ze niet meer betalen en kwamen de banken die aan hen geleend hadden, massaal in de problemen.

Deels waren de huizenprijzen voor 2007 vanzelf gestegen door de sterk toenemende vraag naar huizen, die het gevolg was van de overvloed aan geld, de lage rentes en de garantiestellingen van de staat (zie onder).

Maar continu stijgende huizenprijzen zijn op zichzelf vreemd. Een huis is immers een consumptiegoed dat geproduceerd wordt en in principe langzaam vervalt. Hoe komt de bijna continue stijging door de loop van de eeuwen? Wat is de oorzaak dat huizen zo duur zijn dat zoveel mensen, in tegenstelling tot een paar decennia geleden, met een modaal inkomen ze niet kunnen betalen zonder staatssteun?

Stijgende huizenprijzen lijken vooral te worden veroorzaakt doordat de grond waarop huizen staan, steeds duurder wordt verkocht. De prijzen van Amerikaanse en Britse landbouwgrond zijn de laatste 10 jaar met 250% gestegen, en de Australische maar liefst met 400%. De prijzen van bouwgrond stijgen zomogelijk nog harder. Volgens de BBC stegen bouwkavelprijzen in Groot-Brittannië tussen 1983 en 2003 met 800%.

Maar uit de driegeleding volgt dat verkoop van grond onrechtmatig is. Toen Adam en Eva op aarde kwamen, had de grond geen eigenaar. De grond was van iedereen en niemand tegelijk. Op een gegeven moment heeft iemand een hek rondom een stuk vrije natuur gezet en is tol gaan eisen van mensen die erlangs moesten. Later kon de ‘grondeigenaar’ de grond verkopen, terwijl hij hem zelf nooit had hoeven kopen. Hier is sprake van een prestatie (van de koper) zonder tegenprestatie (van de verkoper), een situatie die in een gezonde economie niet zou mogen bestaan. De ‘grondeigenaar’ kwam daar alleen mee weg omdat de staat met haar gewapende arm aan zijn zijde stond, en de nieuwe situatie via wetten legitimeerde. Grondeigendom gaat terug op staatsinterventie en is geen economisch verschijnsel.

Bij producten heeft een stijgende vraag al snel het effect dat nieuwe producenten de markt betreden, die het aanbod vergroten en zo de prijzen weer drukken. Bij grond is dat niet het geval. Het aanbod ligt nagenoeg vast (afgezien van het omzetten van natuurgrond in bouwgrond, dat alleen de staat kan doen) zodat een stijgende vraag – en die is er alleen al door de groei van de bevolking – al gauw een explosie van de prijzen tot gevolg heeft.

Rol van de staat

Het is merkwaardig dat in het publieke debat nauwelijks het feit een rol speelt dat we de Amerikaanse huizenbubbel te danken hebben aan ‘progressief’ overheidsbeleid. Amerikaanse politici hadden bedacht dat iedereen moest kunnen meeprofiteren van de zegeningen van het kapitalisme: het opbouwen van een eigen kapitaaltje dat ‘voor je kan werken’. Huizenbezit is doorgaans niet alleen het grootste bezit dat de kleine man zich kan verwerven, het heeft ook nog eens de prachtige neiging om in waarde te blijven toenemen. Daar huizen van generatie op generatie konden worden overgeërfd, kon zo ook de onderklasse door de eeuwen heen rijk worden. Iedereen moest dus huiseigenaar worden. Het probleem was echter hoe de armen aan een hypotheek konden komen.

Hiervoor werd, in het kader van Roosevelt’s New Deal, in 1938 de Federal National Mortgage Association opgericht, later herdoopt als Fannie Mae en in 1968 omgebouwd tot een government sponsored entity (GSE, vergelijkbaar met een zelfstandig bestuursorgaan in Nederland). Om te concurreren met Fannie, werd in 1970 volgens eenzelfde constructie Freddie Mac opgericht. Beiden hadden de taak, via diverse constructies, om ervoor te zorgen dat niet-kredietwaardige Amerikanen toch een hypotheek konden krijgen. In 2008 waren Fannie en Freddie eigenaar van of stonden garant voor 56,8% van de Amerikaanse hypotheekmarkt die toen 12.000 miljard dollar bedroeg. “De overheid stond aan de basis van de subprimeleningen”, concluderen NRC-redacteuren Kalse en Van Lent in hun boek Bankroet (p. 21).

Republikeinse politici, inclusief Bush junior, deden hier overigens net zo hard aan mee als Democratische. De subprimehypotheken gingen namelijk voor een zeer groot deel naar zwarten en Hispanics. Van alle hypotheken die zwarte Amerikanen hebben is 55% subprime, en van Hispanics is 45% subprime (ofwel circa de helft). Bij ‘Whites’ is dit slechts 17%, ofwel minder dan een zesde. De etnische doelgroepen hebben een massa stemmen te vergeven en beide politieke partijen wilden hen aan zich binden. Het ging hierbij gewoon om het kopen van stemmen. Dit zijn natuurlijk bij uitstek politieke overwegingen die tegen de economische ratio ingaan. Bij de vraag of iemand een lening kan krijgen, mogen alleen relevante feiten als inkomen en onderpand een rol spelen. We hebben hier te maken met een staat die zijn eigenlijke werkingssfeer verre te buiten treedt. Handel in geld

Een kernstuk van de sociale driegeleding is dat alleen waren (in de betekenis van goederen) verhandeld mogen worden in een economie. Wie andere fenomen wil verhandelen – zoals grond, rechten of arbeid - doet iets oneigenlijks en creëert allerlei sociale en economische problemen.

Geld is geen goed. Niemand die in de economie actief is en bij zinnen is, heeft het ophopen van geld als einddoel. Iemand die met een koffer vol bankbiljetten op een onbewoond eiland aanspoelt, heeft niets aan dat geld. Hij kan er hoogstens een vuurtje mee stoken. Geld heeft een sterk rechtskarakter: het is een soort tegoedbon, een bewijs dat iemand nog recht heeft op een hoeveelheid consumptie omdat hij eerder al een prestatie heeft geleverd aan iemand binnen de groep mensen die onderling de betreffende valuta als betaalmiddel accepteert.

Hetzelfde rechtskarakter hebben aandelen, obligaties en hypotheken. Het zijn in feite contracten waarbij iemand het recht krijgt het geld van een ander tijdelijk te gebruiken tegen een latere betaling. Door het onstaan van de beurs – evenals veel andere kapitalistische kernstukken overigens een Nederlandse uitvinding – kunnen deze contracten worden verhandeld. En meer dan dat: de contracten kunnen worden opgesplitst, herverpakt en doorverkocht. Dit heet securitisatie (vanwege het feit dat het herverpakken en doorverkopen veelal gedaan wordt om risico’s door te schuiven of te spreiden). Ook bij hypotheken is dit gebeurd. De Amerikaanse rommelhypotheken zijn massaal in stukken geknipt, herverpakt als ‘complexe obligaties’ en doorverkocht aan allerlei partijen. Deze obligaties zijn op zichzelf weer gewoon verhandelbaar en kunnen dus steeds van eigenaar wisselen.

Met betrekking tot securitisaties is Nederland overigens koploper in Europa. Twintig procent van de securitisaties in Europa wordt in Nederland geïnitieerd, aldus De Nederlandsche Bank medio 2008. Eind 2008 was een derde van de totale Nederlandse woonhypotheekschuld gesecuritiseerd. Wereldwijd was de securitisatiemarkt (die meer omvat dan alleen hypotheken) in 2007 goed voor 7.300 miljard dollar.

Het gevolg van de securitisatie van de Amerikaanse rommelhypotheken was echter dat de risico’s onzichtbaar werden. Toen de crisis uitbrak, wist niemand bij welke financiële instelling de rommel zat. Banken vertrouwden elkaar niet meer, het onderlinge geldverkeer kwam tot stilstand en de crisis was een feit.

Nu was het altijd al onbekend namens welke opdrachtgever de schreeuwende heren op de beursvloer handelden, maar nu de fysieke beursvloer op veel plekken is vervangen door de virtuele beurs in cyberspace, is het helemaal onbekend van wie je nu eigenlijk koopt. Dat is heel vreemd, omdat volgens de handboeken markten alleen kunnen werken als ze transparant zijn, en vraag en aanbod steeds inzichtelijk zijn voor alle deelnemers.

Om het onzichtbaar maken van risico’s te vermijden, zouden financiers altijd zo kort mogelijke lijnen moeten houden met degenen die hen financieren. Het eindeloos doorverkopen van leningen zou ook aan banden moeten worden gelegd omdat het geen waarde toevoegt aan de economie. Het verhandelen van rechten leidt altijd tot ongewenste sociale situaties. Het steeds weer doorverkopen van contracten is bovendien in principe niet productief. Een kleine volksstam houdt zich hier in de financiële wereld mee bezig. Je kan ook zeggen dat er teveel mensen werken in deze sector, die zichzelf bovendien buitenproportioneel belonen. Zij moeten allen worden onderhouden door de mensen die in de reële economie werken. De bedrijven berekenen de hogere kosten door aan hun klanten. Dit leidt dus tot hogere prijzen in de reële economie.

Staatsschulden

Naast de rommelhypotheken, is het wereldwijde spaaroverschot zoals gezegd ook gaan zitten in de financiering van overheidstekorten.

Nu waren de staatsschulden overal ter wereld al flink gestegen door het uitbreken van de eerste kredietcrisis. Omdat banken in grote problemen kwamen, wisten politici niets beters te doen dan de banken met miljarden aan staatssteun te hulp te schieten, en zo in feite de schuldenlast van de banken te verplaatsen naar de staat. Dat geld is grotendeels verloren. Van de 30 miljard euro die de Nederlandse staat besteedde aan de redding van ABN Amro, en die ten laste kwam van staatsschuld, krijgt ze bij de huidige stand van zaken maar 10 miljard terug. In 2008 kwam er zomaar even 85 miljard bij de Nederlandse staatsschuld als gevolg van de steunmaatregelen. Momenteel gaat de teller richting de 400 miljard euro, ofwel zo’n 25.000 euro per hoofd van de bevolking (inclusief baby’s en bejaarden). Overigens hebben (tegen de populaire beeldvorming in) vooral de ontwikkelde landen (Noord-Amerika, Europa en Japan) hoge staatsschulden, in absolute aantallen, maar ook ruim in percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Nederland zit, in percentage van het BBP, bij de 15% landen met de hoogste staatsschuld ter wereld.

Fig. 2: ‘vandaag’ is medio 2009

Staten die voor de kredietcrisis al een hoge staatsschuld hadden, zoals Griekenland en Italië, zijn hierdoor diep in de problemen gekomen. Omdat beleggers zenuwachtig werden, gingen ze hogere rentes vragen. Die moeten uit de lopende begroting worden betaald, die zonder extra rentelasten al niet sluitend was, waardoor ze extra veel moesten lenen, waardoor beleggers nog zenuwachtiger werden en nog hogere rentes gingen vragen. Zo is de vicieuze circel rond. Maar ook zonder kredietcrisis was het ooit fout gegaan. De statistieken laten zien dat vooral sinds begin jaren ‘70, toen de moderne maatschappijen die we nu kennen ontstonden, de staatsschulden overal ter wereld bijna permanent zijn gestegen. Er wordt netto niets afbetaald. Uiteraard worden de bestaande leningen wel volgens afspraak afbetaald, maar op het moment van afbetalen moet meteen worden geherfinancierd. Het ene gat wordt dus met het andere gedicht. En er moet uiteraard extra worden geleend om de lopende tekorten te dichten.

Uiteraard kan dat niet permanent doorgaan. Staten zouden – behoudens noodgevallen als oorlogen en overstromingen e.d. – eigenlijk helemaal niet mogen lenen. Men heeft het graag over de ‘investeringen’ die staten zouden moeten doen, waarbij de suggestie dan is dat voor investeringen toch geleend mag worden. Maar de uitgaven van staten zijn grotendeels consumptief. Zelfs bij staatsuitgaven die op investeringen lijken, zoals de aanleg van infrastructuur, is de situatie heel anders dan in het bedrijfsleven. Als een bedrijf een investering doet, dan is dat in nieuwe productiefaciliteiten die extra inkomen opleveren waarmee volgens de berekeningen de schuld kan worden afbetaald. Het is het bedrijf die die inkomsten direct opstrijkt. Bij de staat is dat niet het geval. Nieuwe infrastructuur kan tot extra economische activiteit leiden, maar daar heeft de staat geen zekerheid over en geen invloed op, en de eventuele extra inkomsten van de staat komen via een omweg uit de (hogere) belastinginkomsten. Op basis van de driegeleding kan je zelfs concluderen dat de staat de aanleg van infrastructuur überhaupt niet voor zijn (financiële) rekening zou moeten nemen.

Het feit dat staten de neiging hebben permanent steeds hogere schulden te maken, geeft aan dat er iets structureel mis is. En hierbij komen we op misschien wel de meest belangrijke, en meest over het hoofd geziene, oorzaak van de kredietcrisis.

Geestesleven

Academici en de media hebben de neiging de maatschappij steeds in twee dominante actoren op te delen: de ‘markt’ en de staat. Grote maatschappelijke vraagstukken worden steevast teruggebracht tot de vraag of we ‘meer markt’ of ‘meer overheid’ nodig hebben. De derde partij, het geestesleven, wordt hierbij steevast over het hoofd gezien. (‘Overheid’ is overigens een esoterisch-religieuze term: hiermee worden in oude bijbelvertalingen de engelenhiërarchie van de exousiai aangeduid. Steiner zei niet voor niets dat de staat de opvolger is van de middeleeuwse kerk.)

De staat heeft teveel taken die eigenlijk in het geestesleven thuishoren: bijvoorbeeld volksgezondheid, onderwijs en cultuur. De staat is niet erg geschikt en toegerust om die taken goed uit te oefenen. Omdat haar kerntaak politiek en recht is, is het geestesleven naar haar aard vreemd. Maar netzoals de economie de staat niet moet beïnvloeden, moet de staat niet het geestesleven beheersen. Bovendien kost het de staat veel geld. Dat heeft ze niet en dat moet ze dus lenen. Dat de staat structureel moet lenen, is een teken aan de wand dat er in ‘the social fabric’ iets mis is. Een zelfstandig geestesleven zou veel taken van de staat kunnen overnemen en deze zo (ook financieel) ontlasten.

Zoals bekend vond Steiner dat het geestesleven met schenkgeld gefinancierd moest worden. Dat is ook vanuit economisch oogpunt rationeel. Scheppingen van het geestesleven hebben vaak een algemeen karakter: een boek of een film kan door iedereen ‘geconsumeerd’ worden en consumptie tast de waarde van het ‘product’ niet aan, draagt daar eerder aan bij (terwijl dat bij economische consumptie altijd wel het geval is). Vooral bij de wetenschap (op wier teksten auteursrecht rust), uitvindingen (die normaal door patenten afgeschermd zijn) en de media is het rationeel dat zoveel mogelijk mensen toegang hebben tot de geestelijke vruchten. De economie kan er alleen maar door bloeien. Geestelijke productie kan bovendien niet of slecht in functie van de vraag geschieden. Al deze factoren maken het logisch om het geestesleven met schenkgeld te financieren, ofwel met geld waar geen voorwaarden aan verbonden zijn. Uiteraard vindt er selectie op kwaliteit plaats, in de zin dat de schenkers heel bewust aan bepaalde personen of instellingen zullen willen schenken, maar juist het vertrouwen dat de schenkers in de ontvanger hebben, kan ervoor zorgen dat schenkingsvoorwaarden achterwege blijven.

Schenkgeld is er genoeg. Het hele spaaroverschot is in feite schenkgeld. Het spaaroverschot kon immers niet zinvol in economische productie worden geïnvesteerd. In het leengeldcircuit was het overtollig. Maar het was ook overtollig in het koopgeldcircuit (het geld dat voor aankopen van waren en betalen van dienstverleners wordt gebruikt), omdat het anders geen leengeld geworden was. Dat dat niet een mooie theorie is, maar werkelijkheid is, blijkt uit het feit dat door de wanbetalingen van particulieren en een staat als Griekenland, het geld alsnog van leengeld tot schenkgeld is geworden.

Het geestesleven kan bovendien een rol in economische initiatieven spelen door inzichten in de aard van het geld en de economie, alsmede concrete toepassingen, in te brengen. Zo was Steiner een voorstander van het beheren van bedrijven door het geestesleven. Op grond van hun inzicht en levenservaring kunnen mensen in het geestesleven de juiste mensen selecteren die in de bedrijven werkzaam zijn. Het geestesleven kan dat ‘om niet’ doen omdat ze voorzien zijn van schenkgeld. Ook het toekennen van kredieten in het bankwezen lijkt mij eerder een functie van het geestesleven dan van het economische of rechtsleven te zijn. Bovendien kan het geestesleven vanuit die posities ook een gunstige invloed uitoefenen op de cultuur die in bedrijven en financiële instellingen heerst. Ze werken immers pro Deo en hebben daarom geen eigenbelang.

Schenkgeld

Hoe kan schenkgeld tot stand komen? Een paar principes zijn hierbij belangrijk. Het geestesleven heeft maatschappelijk een belangrijke functie, ook bij het draaiende houden van de economie. Hiervoor is een bepaalde hoeveelheid geld nodig. Het zou niet aan de willekeur van het individu moeten worden overgelaten of die hoeveelheid geld ook daadwerkelijk aan het geestesleven wordt gegeven. De geldstroom moet gegarandeerd zijn. Zo niet, dan dreigt freeriders-gedrag omdat mensen zouden kunnen menen dat de anderen eerst maar eens moeten geven. Tegelijk moeten schenkgeldstromen zo weinig mogelijk via instituties lopen, in het bijzonder de staat, omdat dan institutionele belangen de kop op gaan steken. Schenkgeld moet op basis van vertrouwen in de kwaliteiten en vaardigheden van de ontvanger worden gegeven. Er is dus zeker wel sprake van selectie, maar schenkende individuen die alleen aan zichzelf verantwoording zijn verschuldigd oordelen vaak heel anders dan besturen van instellingen die belangen hebben. Bovendien kunnen enkele instituties veel gemakkelijker ongeoorloofde druk uitoefenen op geestelijk productieven dan een grote groep schenkende individuen. Dit dilemma kan worden opgelost door in de geldcirculatie een moment in te bouwen waarop het koopgeld rechtens (automatisch) tot schenkgeld overgaat. De eigenaar kan het dan niet meer in de economie uitgeven, maar alleen aan personen of instellingen in het geestesleven die het dan als nieuw koopgeld kunnen uitgeven. Technisch is dat lastig te realiseren, maar niet onmogelijk.

Economische organisatie

De instelling van een zelfstandig geestesleven en het terugdringen van de rol van de staat naar haar eigen terrein moet ook gepaard gaan met een bepaalde organisatievorming in de economie. Steiner heeft het in de Kernpunten van het sociale vraagstuk en elders over een bestuur van het economisch leven dat gekozen wordt en zelfs regelgeving maakt. Of dat precies de juiste vorm voor het economisch leven is, valt te bezien.

Maar feit is dat er in de economie veel minder organen zijn die verantwoordelijkheid nemen voor de economie als geheel, dan elders in de maatschappij. Er zou meer afstemming, meer wederzijdse verantwoording nemen moeten zijn. Banken die dreigen om te vallen (wat ook in een op zich gezonde financiële wereld kan gebeuren) zouden niet door de staat gered moeten worden, maar zouden elkaar overeind moeten houden. Bankier Peter Blom van de Triodos Bank pleit bijvoorbeeld voor het omruilen van het depositogarantiestelsel (waarin de staat in laatste instantie de klappen moet opvangen) voor een echte bankenverzekering, waarbij de meer risicovolle banken een hogere premie betalen dan weinig risicovolle. Dat is m.i. een juiste gedachtenrichting. We moeten in ieder geval af van de situatie waarbij bedrijven en banken cowboy kunnen spelen en winsten opstrijken terwijl de staat de scherven opruimt als het misgaat.

Conclusie

De financiële crisis is haast een schoolvoorbeeld van wat oplossingen uit de sociale driegeleding kunnen betekenen. Ten eerste mag grond niet worden verkocht en als het toch gebeurt, leidt dat tot enorme prijsstijgingen. Dit zuigt leengeld aan (in de vorm van hypotheken) dat eigenlijk schenkgeld had moeten zijn. De staat, die veel taken van het geestesleven overneemt en daardoor schulden op zich neemt die het kennelijk niet kan terugbetalen, zuigt ook leengeld aan dat eigenlijk schenkgeld had moeten zijn. Door het geestesleven een eigen financiering te geven middels schenkgeld, wordt de staat ontlast. Het spaaroverschot biedt een enorme stroom potentieel schenkgeld. Sterker: als het geen schenkgeld wordt, veroorzaakt het problemen, en zelfs daarna wordt het leengeld alsnog schenkgeld door alle faillissementen en afschrijvingen. Nu wordt het grotendeels onvrije geestesleven gefinancierd met methodes die uit het economische leven (stukprijs) en het rechtsleven (subsidies). Dat laatste gaat vaak gepaard met een zeer eenzijdige besteding, en verspilling door bureaucratie en inefficiëntie. In de economie moeten organisatievormen ontstaan die ertoe leiden dat het economische leven zelf verantwoordelijk is en haar eigen brokken herstelt. Ten slotte moet ook de handel in financiële ‘producten’ worden aangepakt. Dit is, afhankelijk van de precieze omstandigheden, een handel in rechten dan wel kapitaal. Beide zijn oneigenlijk en gaan gepaard met allerlei ongewenste sociale bij-effecten. Maar er is ook goed nieuws: er is geld voor het geestesleven genoeg.

Arjen Nijeboer


Quelle: Artikel Driegonaal – november 2011


Referenties

Ben Bernanke, ‘The global saving glut and the US current account deficit’. Toespraak voor de Virginia Association of Economics, 10 maart 2005, http://www.bis.org/review/r050318d.pdf

Ewald Engelen en Martijn Konings, ‘Staatskapitalisme is terug in Europa’. De Volkskrant, 29 september 2008, http://www.pim-fortuyn.nl/pfforum/topic.asp?ARCHIVE=true&TOPIC_ID=58975

Howard Holden, ‘Long history of land surges’, Farm Management, juni 2008, http://magissues.farmprogress.com/WAL/WF06Jun08/wal035.pdf

Egbert Kalse en Daan van Lent, Bankroet. Hoe bankiers ons in de ergste crisis sinds de Grote Depressie stortten. Amsterdam/Rotterdam: Prometheus/NRC, 2009.

Paul Krugman,'Crisis? We hebben teveel gespaard', De Volkskrant, 4 maart 2009

Heleen Mees, ‘Het wereldwijde spaaroverschot zal de rente laag houden’, Me Judice, 11 augustus 2011, http://www.mejudice.nl/artikel/649/het-wereldwijde-spaaroverschot-zal-de-rente-laag-houden

Rich Miller et al., ‘Too much money’, Business Week, 11 juli 2005, http://www.businessweek.com/magazine/content/05_28/b3942001_mz001.htm

Tobias Reijngoud. Het nieuwe bankieren. De duurzame oplossingen van bankier Peter Blom. Utrecht/Antwerpen: Kosmos Uitgevers, 2009

Steve Sailor, ‘The diversity recession’, Takimag.com, 22 juni , http://takimag.com/article/the_diversity_recession Robert J. Samuelson, ‘The global savings glut’, Washington Post, 27 april 2005, http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2005/04/26/AR2005042601394.html

Rudolf Steiner, Wereldeconomie [vert. van National-Ökonomischer Kurs]. Rotterdam: Hesperia, 1986 [1922]. http://www.dreigliederung.de/download/340.pdf

Rens van Tilburg, ‘De economen weten het echt niet meer’, De Volkskrant, 13 september 2011, http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3184/opinie/article/detail/2903921/2011/09/13/De-economen-weten-het-echt-niet-meer.dhtml

‘Wat is securitisatie?’, NRC Handelsblad, 5 december 2008, http://vorige.nrc.nl/nieuwsthema/kredietcrisis/article2082906.ece

Spenden