contact  impressum 
  
 links 

 

Israël en zionisme - een impressie

Ezrah Bakker

2/2003

            

Een impressie van Peter Edel's boek 'De schaduw van de ster'

Door Ezrah Bakker

Najaar 2002 verscheen bij de Belgische uitgeverij EPO het boek 'De schaduw van de ster, zionisme en antizionisme' van Peter Edel. Het boek bevat fundamentele kritiek op de staat Israël en het nauw daarmee verbonden zionistisch ideaal. In onder andere Trouw en de NRC, alsmede bij Barend en van Dorp werd het boek in een kwaad daglicht gesteld. Er zijn inmiddels aardig wat mensen die Edel voor antisemiet uitgemaakt hebben.

Edel draagt echter een schat aan informatie aan die velen kennelijk onwelgevallig is omdat deze niet in het simpele plaatje passen van het joods slachtofferschap en navenant recht op lijfsbehoud c.q. een joodse staat. In de engelstalige wereld is hieromtrent al heel wat gepubliceerd door gedegen (joodse) onderzoekers als Norman Finkelstein, Noam Chomsky en wijlen Israël Shahak. In Nederland lijkt de zelfcensuur wel zo sterk te zijn, dat Peter Edel pas (50 jaar na de officiële oprichting van de staat Israël in 1948) de eerste Nederlandse auteur is die het heeft gewaagd om een fundamenteel kritisch boek over het zionisme te schrijven.

Nu lijkt de storm enigszins geluwd en hebben velen wel van het boek gehoord, maar zullen er door de vele wilde verdachtmakingen niet aan toe komen enige kennis te nemen van de inhoud.

Daarom heb ik toestemming gevraagd aan Peter Edel en uitgeverij EPO om een door mijzelf geselecteerde inhoudsimpressie op deze website te mogen plaatsen.

Waarom? In concreto omdat het gebrek aan een open debat over de staat Israël mij mateloos stoort. Wel wordt er wereldwijd gelobbyd voor een Holocaust Memorial Day, maar discussies over joodse geschiedenis zijn taboe.

Er zijn zelfs mensen die veroordeeld worden tot gevangenisstraf omdat ze de holocaust (deels) in twijfel trekken. Dit is mijns inziens niets anders dan de holocaust misbruiken om de vrijheid van het denken te ondermijnen. Mede hierdoor is de merkwaardige situatie ontstaan dat fundamentele kritiek op Israël al heel snel leidt tot beschuldigingen in de trant van anti-semitisme. Het onderwerp Israël is derhalve een belangrijke toetssteen voor de aard, kwaliteit en vrijheid van meningsuiting in onze samenleving.

Peter Edel is geen holocaustontkenner, en spreekt ook geen moment over joden in het algemeen. Hij richt zich op het zionisme (het van oorsprong 19e eeuwse ideaal van het streven naar een eigen joodse staat,ontleend aan de duizenden jaren oude belofte van het beloofde land, waar in principe alle joden ter wereld een thuis zouden kunnen vinden) en komt tot de vaststelling dat dit achterhaald, en in essentie mislukt is. Hij legt de vinger daarmee op een pijnlijk punt, omdat het zionisme de basis vormt van de staat Israël.

Er valt op zijn boek mijns inziens gerechtvaardigde kritiek te geven voor zover het gaat om de bij wijlen ongenuanceerde 'van dik hout zaagt men planken' mentaliteit. Maar daarmee is voor mij de kous af; vrijwel niemand in Nederland heeft tot nu toe zijn vingers aan het zionisme willen branden. Het staat iedere journalist, wetenschapper of andere onderzoeker vrij om met deze onderwerpen aan de slag te gaan en het dan maar beter te doen.

Ik heb drie onderdelen uit 'De schaduw van de ster'gevist, die mijns inziens een aardige impressie geven van de uitermate problematische materie die onderzoek naar het zionisme met zich mee brengt:

Impressie 1 betreft een omschrijving van het gedachtengoed van de vermoorde Israëlische premier en Nobelprijswinnaar Yitzhak Rabin en daarmee een wat andere dan de gebruikelijke visie op het vredesproces in Israël in de jaren '90.

Impressie 2 geeft iets weer van Edel's kijkje in de keuken van Israël's militair-industriële complex; de atoombom, chemische wapens, de internationale wapenhandel.

Impressie 3 biedt een klein fragment van Edel's uitgebreide bespreking van de verschillende stromingen binnen het zionisme in de jaren voorafgaand aan de officiële oprichting van staat Israël in 1948. Ik heb gekozen voor de economische samenwerking tussen Hitler-Duitsland en de joodse gemeenschap in Palestina in de jaren '30, alsmede problematische kanten van het beleid ten aanzien van immigratie van Duitse Joden in die tijd naar Palestina.

Enkele opmerkingen vooraf: Edel's boek staat bomvol met voetnoten en verwijzingen naar relevante literatuur. Deze heb ik achterwege gelaten, omdat het voor mij zeer veel extra werk betekende. Enkele standaardwerken voor zijn onderzoek staan aan het einde vermeld. Wie de zaken goed wil verifiëren, koopt het boek: "De schaduw van de ster. Zionisme en antizionisme" / Peter Edel / uitg. EPO / 2002 / isbn 90-6445-264-4 / paperback 15 x 22,5 cm / 328 p. / 22,50 EUR.

Aangeraden wordt ook een bezoek te brengen aan www.epo.be alwaar meer informatie te vinden is en Peter Edel de kritiek op zijn boek uitgebreid behandeld.(klik voor een directe link op de boekafbeelding hierboven)

Tenslotte: De afbeeldingen met subteksten zijn door mij toegevoegd.

"If a nation expects to be ignorant and free, in a state of civilization, it expects what never was and never will be."
Thomas Jefferson to Charles Yancey, 1816.

Impressie 1: Enige achtergronden van het Israëlisch Palestijnse conflict

Uit: 'De schaduw van de Ster' hoofdstuk 16, blz 250-253

Yitzhak Rabin (1922-1995)

Er bestaan veel misverstanden over Rabin, o.a. dat hij uit humanistische overwegingen tot zijn denkbeelden over het principe van `land voor vrede' kwam. In werkelijkheid is het beleid van Rabin altijd in de eerste plaats gericht geweest op de belangen van de joodse staat. Bij verschillende gelegenheden verklaarde hij dat het zionisme zich alleen om joden hoefde te bekommeren. Dat hij de Palestijnen niet echt een warm hart toedroeg, kwam niet alleen naar voren in zijn politiek van `gebroken beenderen' tijdens de intifada eind jaren tachtig. Daarnaast zijn de gedachten van Rabin over Palestijnen in tal van ongenuanceerde uitspraken naar voren gekomen. Hij verklaarde ooit: "Het zou mij niets kunnen schelen, mocht de Gaza strook in zee verdwijnen.ë

De militaire carri're van Rabin doet al evenmin veronderstellen dat zijn politiek veel met humanisme te maken had. Kort na de stichting van de staat Israël voerde hij het bevel over een onderdeel van de Palmach, de commando's van de Hagannah. Rabins superieuren in de Palmach waren volgelingen van Yitzhak Tabenkin, de leider van Le' ahdut Ha'a-voda. Deze organisatie streefde na het ontstaan van Israël naar gebieds-uitbreiding en had veel invloed op linkse zionisten. Als Palmachcommandant was Rabin verantwoordelijk voor het opblazen van huizen in Palestijnse dorpen, zoals in Bidu, Bet en Surik.

In 1967 was Rabin bevelhebber van de Israëlische strijdkrachten tijdens de historische overwinning van Israël in de Zesdaagse Oorlog. Volgens de Israëlische publicist Israel Shahak had Rabin op zichzelf niet zoveel met deze overwinning te maken. Maar dat nam niet weg dat hij de held van de joodse lobby in de vs werd, toen hij enige tijd later als Israëlisch ambassadeur naar Washington kwam. Met de winst van 1967 ontstond de vraag hoe Israël de Arabische bevolking in de nieuw bezette gebieden voortaan moest controleren. Volgens Rabin deed de joodse staat er verkeerd aan om met een groot aantal soldaten tot een `conquest Érom the inside' te komen. Dit was volgens hem verre van doeltreffend. In plaats daarvan zag hij meer in een `domination from the outside'. Hij stelde voor dat joodse nederzettingen en het Israëlische leger de Palestijnse dorpen en steden zouden omsingelen, waarbij hij de directe controle over de bevolking wilde overlaten aan de Palestijnse autoriteiten.'

Ook andere Israëlische politici wilden Palestijnen door Palestijnen laten controleren. Toenmalig minister van Defensie Moshe Dayan, de `man met het lapje voor het oog', dacht er in 1967 ook al ongeveer zo over. De Israëlische bezettingsmacht onder zijn bestuur wees toen vooraanstaande Palestijnen aan als tussenpersonen in de bezette gebieden. Van hen wist de Palestijnse bevolking dat zij op goede voet stonden met de Israëlische autoriteiten. Verzoeken aan Israël konden via dergelijke tussenpersonen plaatsvinden. Tegelijk stelden deze figuren hun politieke en sociale invloed onder de Palestijnen in dienst van Israël. Vooral tijdens de jaren waarin Dayan in de regering zat, werkte dit systeem goed en ook daarna was het nog jaren efficiënt. Dat veranderde begin jaren tachtig. De toenmalige minister van Defensie Ariel Sharon, maakte toen een einde aan de rol van de Palestijnse tussenpersonen. Hij verving hen door zogenaamde Village Leagues', waarin nogal wat onzuivere elementen uit de Palestijnse gemeenschap zitting hadden.

Een grote verandering kwam op gang met het uitbreken van de Intifada in 1987. Door deze Palestijnse opstand tegen het Israëlische gezag was het niet meer mogelijk Palestijnen door Palestijnen te laten controleren. Voor de Israëlische leiders was dit een niet gering probleem. Om de bezette gebieden te beheersen moesten zij grote aantallen soldaten inzetten die het vervolgens erg moeilijk kregen de zaken in de hand te houden. Israël hield deze soldaten liever achter de hand voor een `echte' oorlog. Bovendien begon de inzet van al deze soldaten behoorlijk in de papieren te lopen. Tijdens het hoogtepunt van de intifada eind jaren tachtig waren zo'n 180.000 soldaten nodig voor het bedwingen van de opstand, terwijl daar eerder maar zo'n 15.000 Israëlische soldaten waren gelegerd.' De Israëlische politiek wilde daarom terug naar de situatie van voor het uitbreken van de Intifada. Rabin's domination from the outside kreeg daarmee een grote actualiteit.

Om Rabins plan te kunnen uitwerken moest er overleg komen met de PLO. Voor de Israëlische politiek betekende dat een totale omslag. Eerder was alleen het denken aan contacten met de PLO al taboe. Ook tijdens de regering van Yitzhak Shamir waren onderhandelingen over autonomie met de PLO nog onbespreekbaar. De druk van de Amerikaanse president George Bush in 1992 om tot onderhandelingen met Yasser Arafat te komen, dreef Shamir tot wanhoop. Maar het aantreden van Rabin datzelfde jaar opende de weg naar nieuwe mogelijkheden.

De latere Oslo-akkoorden vloeiden direct voort uit zijn aanpak. De wereld was vol van het `hoopvolle vredesproces' toen Rabin en Arafat elkaar in aanwezigheid van Bill Clinton de hand drukten. Toch zag de werkelijkheid er minder rooskleurig uit. Want in de praktijk viel de autonomie in de Palestijnse gebieden zoals Rabin zich die voorstelde, het best te vergelijken met de thuislandenpolitiek van Zuid-Afrika. Daarnaast deed het onder voorwaarden toekennen van autonomie denken aan de anti-joodse strategie van christelijke machthebbers tijdens de Middeleeuwen in landen als Polen en Spanje.`

Door afspraken met de PLO te maken zorgde Rabin voor de stabiliteit in de regio die Israël nodig had om de hegemonie over het Midden-Oosten veilig te kunnen stellen. Daarnaast verloste Palestijnse autonomie de leiders van de joodse staat van een aantal zorgen. Zo hoopten de Israëlische leiders dat de internationale gemeenschap hen op deze manier niet langer verantwoordelijk zou stellen voor de mensonwaardige omstan-digheden waaronder veel Palestijnen leefden.

Rabin vond in Yasser Arafat een geschikte partner. In ruil voor geld en macht was de voorzitter van de PLO maar al te graag bereid zijn eigen achterban te controleren. Voor Arafat kwam deze regeling als geroepen. Eind jaren tachtig ontving de PLO nog ruime financiële bijdragen van Saoedi-Arabië, maar de Golfoorlog maakte daar een einde aan. De Saoedi's kozen toen de zijde van de vs, terwijl Arafat zijn steun uitsprak aan Saddam Hussein. Saoedi-Arabië draaide vervolgens de geldkraan dicht, waardoor de PLO op zwart zaad kwam te zitten. Arafat was daarom geïnteresseerd in ieder Israëlisch voorstel dat geld kon opleveren.

Voor de meeste Palestijnen veranderde het vredesproces niet veel. De Palestijnse elite profiteerde onder aanvoering van Arafat weliswaar van de ontwikkelingen, maar voor de overige Palestijnen was de enige verandering dat zij voortaan onderdrukt werden door hun eigen autoriteiten in. plaats van door de Israëlische. Rabin maakte absoluut geen probleem van Arafats dictatoriale trekken. Integendeel, alleen als de PLO met strakke hand over de Palestijnse gemeenschap bleef heersen, viel er met Rabin over autonomie te praten.

De PLO gaf hier gevolg aan door de vrijheid van meningsuiting onder Palestijnen aan banden te leggen en kritiek te onderdrukken. In november 1999 arresteerde de Palestijnse politie bijvoorbeeld negen vooraanstaande Palestijnen, omdat zij het waagden in een manifest kritiek te uiten op het bestuur van de PLO en de gang van zaken rond het vredesproces.

Tekenend voor de situatie was dat in Israël geen kritiek hoorbaar was op deze maatregel. Verder drong Rabin aan op een totale controle van de Palestijnse media. Aldus was het mogelijk de Palestijnen bezig te houden met relatief onbelangrijke kwesties, terwijl de zaken waar het om draaide, onbesproken bleven.

In economisch opzicht kwamen de autonome Palestijnse gebieden eveneens onder Israëlische supervisie te staan. Voor de groenten van de Palestijnen kwam West-Europa niet in aanmerking als afzetgebied. Bovendien produceerden landen als Jordanië en Egypte hun eigen groenten. Daardoor bleef alleen Israël (dat zich toelegt op exclusieve landbouwproducten) over als afzetgebied. Ook de exportmogelijkheden van textielproducten uit de Palestijnse gebieden waren beperkt. Omdat Israël de Palestijnen verbood zelf eindproducten te fabriceren, bleef de joodse staat ook in dit geval als enige afzetgebied over.

Voor Israël waren aan de controle van de Palestijnse economie verschillende voordelen verbonden. Zo konden de Israëlische leiders er kritiek uit het buitenland mee pareren. Als Europese politici zich kritisch uitlieten over het Israëlische nederzettingenbeleid, dan konden de leiders van de joodse staat dreigen met schade aan de Palestijnse economie, door bijvoorbeeld de import van textiel en groenten te beperken.

Voor buitenlandse producten raakten de Palestijnen. grotendeels afhankelijk van de import uit Israël van Yasser Arafats ondernemingen. Israël kon zo greep houden op de autonome gebieden, terwijl het Yasser Arafat de gelegenheid bood zich te verrijken. Want dat het `vredesproces' Arafat geen windeieren heeft gelegd, is duidelijk. De Britse Sunday Telegraph onthulde in 1999 dat de PLO enorme vermogens op geheime bankrekeningen plaatste. En dat ondanks de armoede in de autonome Palestijnse gebieden.

Impressie 2: Enkele achtergronden inzake Israël's militair-industrieel complex

Uit: 'De schaduw van de Ster' hoofdstuk 14, blz 228-230

Het einde van de geheimhouding

De geheimhouding omtrent het Israëlische kernwapenarsenaal werd in 1985 definitief aan stukken geslagen. Dat jaar publiceerde de London Sunday Times foto's van de nucleaire faciliteiten in Dimona. De opnamen waren gemaakt door de Israëliër Mordechai Vanunu, een voormalige werknemer van de kerncentrale. Volgens een aantal onafhankelij-ke experts, onder wie de vermaarde kernfysicus Frank Barnaby, onthulden de foto's de capaciteit van Israël om een waterstofbom te produceren.

De motivatie van Vanunu om het Israëlische kernarsenaal wereldkundig te maken, was zijn onvrede over de Israëlische behandeling van Palestijnen. Zijn initiatief kwam hem uiteindelijk duur te staan. In 1986 lokte een Mossad-agente Vanunu vanuit Londen naar Rome, waar Israëlische agenten hem vervolgens in hechtenis namen. Een Israëlische rechtbank veroordeelde hem tot 18 jaar eenzame opsluiting. Deze straf bevestigde dat Vanunu het bij het rechte eind had. Daar komt nog bij dat Israël nucleaire kennis naar andere landen verspreidt. Dat Israël zich niet gebonden voelt aan non-proliferatieverdragen kwam naar voren met de kernproef van India in 1998. De militair-nucleaire samenwerking tussen India en Israël lag er toen dik bovenop. De Britse pers stond uitgebreid stil bij deze relatie. In de Israëlische media verscheen het bericht dat de leider van het kernwapenproject in India A.P.J. Abdul Kalam in 1996 en 1997 de joodse staat bezocht had.

Israël en India zijn beducht voor de dreiging van fundamentalistische moslimlanden. India is vooral bevreesd voor Pakistan. Het kernwapenprogramma is dan ook geheel op dit land gericht. Maar ook voor Israël geldt dat Pakistan een eventueel doelwit is voor kernwapens (daarnaast zijn kernraketten van de joodse staat gericht op Arabische hoofdsteden, op locaties in de Golfregio en op sommige nucleaire bases in voormalige Sovjetrepublieken).

In 1983 stelde de toenmalige minister van Defensie Ariel Sharon een gezamenlijke aanval op Pakistan voor om de nucleaire installaties van dit land te vernietigen. Sharon wilde de militaire middelen leveren als India zich bereid verklaarde als basis te dienen. India zag niet veel in dit soort voorstellen. Maar volgens het in 1992 in de krant Ha'aretz verschenen artikel `Old fashioned Israeli methods' van Yoav Karni, veranderde India later van mening.

Pakistan had daarmee redenen om Israël te vrezen. De joodse staat liet al eerder zien in staat en bereid te zijn tot het beëindigen van de nucleaire ambities in andere landen. Zo voerden Israëlische vliegtuigen in 1980 bombardementen uit op de kernreactor van Irak nabij Osirak. Daarom brak er paniek uit onder de Pakistaanse autoriteiten toen op 27 mei 1998 een radar in Pakistan twee gevechtsvliegtuigen waarnam van het type F-16. En op 23 december 1998 verscheen in de Israëlische krant Yediot Ahronot een artikel dat gedeeltelijk was overgenomen uit een niet nader genoemde krant in Pakistan. Volgens dit bericht was kort daarvoor een Israëlisch schip voor de kust van dit land tot zinken gebracht omdat het de nucleaire installaties in Pakistan bespioneerde. Itamar Eichner van Yediot Ahronot, schreef dat een Israëlische duikboot toen een reddingsoperatie moest uitvoeren.

Mede door de onthullingen van Vanunu en de berichtgeving naar aanleiding van de kernproef in India, kan het politieke establishment in Israël niet meer ontkennen over een kernarsenaal te beschikken. Ook Shimon Peres geeft dat tegenwoordig toe. En hij weet waarover hij spreekt, want zoals eerder beschreven was hij vanaf het prilste begin nauw betrokken bij het nucleaire programma van Israël. Volgens Peres was de nucleaire bewapening van Israël vooral een onderhandelingsargument, maar ondertussen was het grote woord er wel uit.

Het Israel Institute for Biological Research

Naast kernwapens kan Israël tevens beschikken over biologische en chemische wapens. In dit verband komt het Israel Institute for Biological Research (IIBR) in Ness Ziona, nabij Tel Aviv ter sprake. Over dit laboratorium is weinig bekend, dat komt vooral door de strikte perscensuur. De mensenrechtenactivist Israel Shahak schreef in een fax aan de auteur van dit boek het volgende over chemische en biologische wapens in Israël:

"... met betrekking tot Ness Ziona is de censuur bijzonder strikt. Ik zeg je dat NIETS mij zou verbazen omtrent deze plek en ik denk dat Israël een grote voorraad chemische en biologische wapens bewaart."

Een andere antizionist in Israël, Israel Shamir, merkt op dat pas bij `een herhaling van de Neurenberger processen' de waarheid omtrent Ness Ziona aan het licht zal komen. Het met veel geheimzinnigheid, hoge muren en prikkeldraad omgeven IIBR werd opgericht in 1952 en biedt werk aan 300 medewerkers, waaronder zo'n 200 wetenschappers en technici.` Volgens het officiële verhaal werkt het IIBR in opdracht van het Israëlische ministerie van Defensie aan de ontwikkeling van detec-tiemethoden voor chemische en biologische wapens. Maar met de pro-ductie van dergelijke strijdmiddelen zou het IIBR, volgens de Israëlische regering, niets te maken hebben. Toch twijfelen onafhankelijke specialisten, o.a. van het tijdschrift Jane's Foreign Report, er niet aan dat het IIBR het Israëlische centrum is voor chemische oorlogsvoering. Volgens A.H.Cordesman van het Center for Strategic and International Studies beschikt Israël bovendien over een `production capability' voor biologische wapens.

Ook in Israël staat men argwanend tegenover het IIBR, vooral de omwonenden van Ness Ziona zijn bang. Niet vreemd want er zijn ondertussen verschillende incidenten in het beruchte laboratorium geweest, waarvan een aantal met dodelijke afloop. In 1998 sprak burgemeester Joseph Shvo van Ness Ziona de vrees uit dat een ramp in het onderzoekscentrum ook Tel Aviv zou treffen.` Daarom pleitte hij voor de verplaatsing van het IIBR.

In Nederland kwam het IIBR eind jaren negentig in het nieuws naar aanleiding van de parlementaire enqu'te over de vliegtuigramp in 1992 in de Amsterdamse Bijlmer. Volgens de vrachtbrieven was de lading van vlucht LY 1862 voor een deel bestemd voor het IIBR Aan boord bevonden zich o.a. drie van de vier benodigde bestanddelen voor de productie van het gifgas sarin. Volgens de Israëlische woordvoerder Aviv Bushinsky had het IIBR deze chemicaliën nodig voor het testen van gasmaskers en detectiemethoden voor chemische wapens. Maar John Manley van het opcw (de VN-organisatie in Den Haag tegen de verspreiding van chemische wapens), liet weten dat de hoeveelheid bestelde chemicaliën wel erg groot was. Bovendien verklaarde de voormalige Nederlandse oud-premier Ruud Lubbers aan de parlementaire enqu'teurs dat het IIBR al eerder dergelijke stoffen ontving. Lubbers kon het weten want de leverancier van de chemicaliën was Solkatronic Chemicals in het Amerikaanse Morrisville, een onderneming behorend tot een concern waarvan hij aandeelhouder was. Onderdirecteur John Swansiger van Solkatronic Chemicals verklaarde dat het IIBR de geleverde chemicaliën niet gebruikte voor het testen van gasmaskers.

Wapenhandel met landen in het Midden-Oosten en drugsbaronnen (hfst15, blz 241-245)

Israël exporteert ook militaire producten naar de Arabische landen. Vaak maken die een omweg via Europa. In september 1999 werd bijvoorbeeld een partij van 1.000 kogelvrije vesten via Schiphol naar de Verenigde Arabische Emiraten verscheept." Over zulke transacties mag de Israëlische pers niet schrijven, maar verder zijn dit soort leveranties in Israël geen groot geheim. In de Arabische landen ligt dit anders. Uit voorzorg laat Israël daarom de in het Hebreeuws gestelde informatie van de verpakkingen verwijderen.

Ook tijdens de Golfoorlog, toen Saddam Hussein dreigde de joodse staat met gifgas te bestoken, leverde Israël militaire producten aan Arabische landen. Destijds doken gasmaskers in Israël op, voorzien van in het Arabisch gestelde labels. Volgens het officiële verhaal waren deze in de joodse staat geproduceerde gasmaskers aan Duitsland verkocht en in alle haast teruggehaald toen de Golfoorlog uitbrak. Veel Israëliërs vroegen zich af waarom Duitsland gasmaskers nodig had met Arabische labels. Bovendien produceerde Duitsland zelf voldoende gasmaskers om in de eigen behoefte te voorzien. Voor de Israëlische mensenrechtenactivist Israel Shahak was dit één van de aanwijzingen voor de export van Israëlische militaire produkten naar Arabische landen.

Over Isr‡ëlische wapenleveranties aan Arabische landen zijn er ook berichten uit België. In 1995 onthulde de voormalige Belgische rijkswachter Jean Bultot tijdens een tv-programma dat Israël gedurende de jaren tachtig wapens naar Arabische landen exporteerde via België en Zuid-Amerika. Uiteindelijk kwamen de wapens bij hun Arabische afnemers terecht.` Het zou goed kunnen dat een deel van deze Israëlische wapens bij dergelijke transporten in Zuid-Amerika achterbleef. Want toen in 1990 een inval plaatsvond bij de Colombiaanse cocaïnebaron José Gonzalo Rodriguez Cacha, trof de politie daar een compleet wapenarsenaal aan afkomstig uit Israël. De wapenleveranties aan Colombiaanse drugsbaronnen gingen vergezeld met de komst van Israëlische instructeurs, doorgaans officieren buiten dienst van het Israëlische leger. Samen met Britse, Duitse en Noord-Amerikaanse collega's gaven zij in Colombia onderricht aan de moordenaars in dienst van de drugsbaronnen. Een rapport van de Colombiaanse geheime dienst hield de door Israëliërs getrainde doodseskaders verantwoordelijk voor het vermoorden van plattelandsarbeiders en linkse politici.

De leiders van de joodse staat hebben in een poging zich vrij te pleiten vaak beweerd dat de Israëlische instructeurs op persoonlijke titel actief waren in Colombia. Maar de betrokken Israëlische kolonel Yair Klein was naar eigen zeggen in Colombia actief met medeveten en toestemming van het Israëlische ministerie van Defensie. De toenmalige minister van dit departement, Yitzhak Rabin, onder-tekende op 31 maart 1986 een brief waarin hij officieel toestemming verleende aan `de uitvoer van militaire know-how en defensiemateriaal aan de firma van Klein'. Naar aanleiding van de handel en wandel van Klein berichtte de Israëlische pers dat een groep joodse fundamentalisten in de vs het in Colombia verdiende geld witwaste.

Wapenhandel met Iran

Israëlische wapens zijn ook aan het fundamentalistische regime in Iran verkocht. Deze transacties vonden aanvankelijk plaats in het kader van de Amerikaanse Iran-Contra praktijken uit de jaren tachtig. Aanleiding tot Iran-Contra was de gijzeling van een aantal Amerikanen in Libanon door pro-Iraanse sjiïetische strijders. De vrijlating van deze gijzelaars had grote prioriteit voor de vs, mede omdat de CIA-chef in Libanon William Buckley zich onder hen bevond. Washington meende dat de verkoop van wapens aan Iran zou bijdragen tot het einde van de gijzeling. Maar de gijzelaars in Libanon vormden maar één kant van Iran-Contra. De vs wilde tevens in het geheim wapens aan Iran leveren om goede relaties tussen Teheran en Moskou te voorkomen. Bovendien konden de Amerikanen de winst van de deal met Iran gebruiken om extreem-rechtse contra's in Midden-Amerika te financieren bij hun strijd tegen de sandinisten in Nicaragua. Met deze constructie overtrad de vs het inter-nationale wapenembargo tegen Iran. Mede daarom zette deze affaire de Amerikaanse politiek op zijn kop, al kwam dit schandaal uiteindelijk grotendeels in de doofpot terecht.

De directeur van de Amerikaanse Nationale Veiligheidsraad Robert C. McFarlane was één van de architecten van Iran-Contra. Op zijn initiatief raakte Israël bij de wapenleveranties betrokken. McFarlanes vertegenwoordiger Michael Ladeen vroeg aan Shimon Peres of de joodse staat bereid was tussen de vs en Iran te bemiddelen, waarna de Israëlische politiek op dit verzoek inging. Later bekrachtigde een door Yitzhak Shamir en Ronald Reagan ondertekend verdrag deze overeenkomst.`

De schatrijke Israëlische wapenhandelaar Ya' acov Nimrodi was volgens de Israëlische leiders de meest geschikte man om transacties met Iran te coordineren. In de jaren zestig en zeventig was hij militair attaché in Iran. Nimrodi leverde toen voor miljoenen dollars wapens aan het regime van de sjah. Om te zien of het fundamentalistische regime in Iran geïnteresseerd was in Amerikaanse wapens benaderde Nimrodi in eerste instantie de Saoedische miljardair Adnan Kashoggi. Hij bracht Nimrodi in contact met Manucher Ghorbanifar, een zakenman uit Iran.

Gborbanifar reisde daarop naar Israël om uit te leggen welke wapens Iran nodig had, waarna de leverantie op gang kwam. In het kader van Iran-Contra leverde Israël namens de vs 128 Amerikaanse tanks, 200.000 Katysha raketten, 10.000 artilleriegranaten, 3.000 vanaf vliegtuigen lanceerbare luchtdoelraketten, 4.000 geweren, 50 miljoen patro-nen en nog veel meer.

De ex-Mossadagent Victor Ostrovsky geeft een voorbeeld van de manier waarop Israël te werk ging bij het leveren van wapens - in dit geval vliegtuigonderdelen - aan Iran. In Mossad 'De keerzijde van het bedrog' beschreef hij hoe de containers met onderdelen in de Israëlische haven Ashdod aan boord kwamen van schepen, met verschillende havens in Italië als bestemming. Na aankomst in Italië voorzagen medewerkers van de Mossad de containers van documenten voor export van Italiaanse landbouwproducten naar Duitsland. Vanuit Italië reden vrachtwagens de containers vervolgens naar Hamburg. Vandaaruit ging het naar een verlaten vliegveld bij Kiel. Een Iraniër controleerde daar de lading, waarna de helft van de betaling volgde (de andere helft werd na aankomst van de lading in Iran betaald). In Denemarken werden de vliegtuigonderdelen uiteindelijk aan boord van schepen geladen en volgde transport naar Iran.

Het gaat te ver om hier in te gaan op alle transacties in het kader van Iran-Contra. Maar het is duidelijk dat Israël in deze affaire eens te meer naar voren kwam als een exponent van de Amerikaanse politiek in het Midden-Oosten.

Ari Ben -Menashe was als belangrijke figuur van de Israëlische inlichtingendiensten nauw betrokken bij het leveren van wapens aan Iran. De Amerikaanse justitie verdacht Ben-Menashe - wiens vader ooit aangesloten was bij de Stern Gang - van transacties met Iran. Daarom arresteerde de politie van New York hem in 1989 op verdenking van het schenden van de Amerikaanse Arms Control Act. In zijn gevangeniscel kreeg Ben-Menashe bezoek van een Israëlische delegatie. Dit gezelschap stelde hem voor schuld te bekennen in ruil voor een royale ver-goeding. Maar tot groot ongenoegen van zijn landgenoten weigerde Ben-Menashe op dit voorstel in te gaan. In plaats daarvan was hij voor-nemens zijn ervaringen in boekvorm te gieten. De Mossad stelde toen alles in het werk om publicatie te voorkomen."

Toen Washington een einde maakte aan de Amerikaanse rol bij de wapenleveranties aan Iran, ging Israël door met het leveren van wapens aan het land van de ayatollahs. De handel met Iran was zo lucratief dat Israël daar ook in de jaren negentig nog mee doorging. Volgens de eerder genoemde Victor Ostrovsky leverde Israël tussen 1991 .en 1994 nog voor 1.500.000 dollar chemicaliën aan Iran.

Onder deze omstandigheden bleef er behoefte aan zondebokken bestaan. Dat werd de Israëlische zakenman Nahum Manbar. Zijn onderneming leverde met medeweten van de Israëlische regering jarenlang wapens en chemicaliën aan Iran, ook toen de vs daar niet meer bij betrokken was. Toen Amerikaanse en Britse inlichtingendiensten dit ontdekten, klopten zij bezorgd aan bij de Israëlische autoriteiten. Om gezichtsverlies te voorkomen, besloten zij Nambar tot spion te verklaren. Na een geheim proces veroordeelde een Israëlische rechter hem tot een gevangenisstraf van 16 jaar.`

Vanzelfsprekend is de handel met Iran tegenstrijdig met de anti-Iran opstelling van Israël. Bovendien valt deze politiek niet te rijmen met de pogingen van de joodse staat om regeringen die wapens aan Iran leveren op andere gedachten te brengen. De Israëlische mensenrechtenactivist Israel Shahak noemt als voorbeeld Noord-Korea. "Toen een zionistische bankier uit Canada in 1993 500.000.000 dollar in de Noord-Koreaanse economie wilde pompen, op voorwaarde dat er een einde kwam aan alle wapenverkoop aan Iran, hoefde Pyongyang niet lang na te denken."

Kennelijk is de Israëlische machtselite er veel aan gelegen de handel met Iran exclusief te houden. Dit schizofrene beleid dient in ieder geval niet de bij de Israëlische leiders zo hoog in het vaandel staande veiligheid. De door Israël aan Iran geleverde wapens vonden voor een deel hun weg naar de pro-Iraanse Hezbollah in Libanon. En deze fundamentalistische moslimorganisatie gebruikte ze vervolgens tegen Israëlische militairen en burgers!

Impressie 3: Enkele onderbelichte aspecten van de joodse staat in oprichting in de jaren '30.

Uit: 'De schaduw van de Ster' hoofdstuk 6, blz 87-92

Het Ha'avara Abkommen

Sam Cohen, eigenaar van het citrusvruchten exportbedrijf Hanotai in Tel Aviv, klopte in 1933 aan bij het Duitse ministerie van Economische Zaken. Cohen wilde nagaan in hoeverre de nazi's bereid waren de opbouw van een joodse infrastructuur in Palestina te ondersteunen. Dat was volgens hem mogelijk wanneer het voor joden in Duitsland aantrekkelijk zou zijn om kapitaal naar Palestina over te maken Eerder deed Cohen een soortgelijk voorstel aan Heinrich Bruning, de kanselier van de Weimarrepubliek. Maar die was niet geïnteresseerd. Ook de nazi's aarzelden aanvankelijk, maar toen hun opvatting over het zionisme veranderde, waren zij wel geïnteresseerd. De onderhandelingen in Berlijn tussen Cohen en Hartenstein van de Reichsstelle f¸r Deviesenbewirtschaftung begonnen in mei 1933 en leidden drie maanden later tot een overeenkomst .

De ZVfD vond dat Cohen te zelfstandig opereerde en besloot zich met zijn initiatief te bemoeien.(ZVfD=Zionistische Vereinigung f¸r Deutschland, EB) Daarom spraken ambtenaren van het Duitse ministerie van Economische Zaken op 7 augustus 1933 met vertegenwoordigers van deze Duitse zusterorganisatie van de wzo.(WZO=World Zionist Organisation, de voorloper van de World Jewish Congress, EB) Verder waren de bankier Hoofin van de Anglo Palestine bank in Tel Aviv en Arthur Ruppin van de Jewish Agency bij deze besprekingen aanwezig. Men kwam toen overeen een onderneming op te richten voor het overmaken van joods vermogen naar Palestina in de vorm van Duitse producten.

Het initiatief van Cohen leidde tot een overdracht naar Palestina van landbouwmachines ter waarde van één miljoen rijksmark. Bovendien at nazi-Duitsland voortaan sinaasappelen uit Palestina. In ruil daarvoor leverde het Derde Rijk hout en andere Duitse producten aan de joodse kolonisten. De opvolger van Cohen bij de besprekingen met de nazi's was Chaim Arlosoroff, de politieke secretaris van de Jewish Agency. Onder zijn leiding kreeg de samenwerking van de zvfD met nazi-Duitsland meer gestalte.

De opvolger van Cohen was een geliefd doelwit van Wladimir Jabotinsky. Dat Arlosoroff met de nazi's onderhandelde, nam de grondlegger van het revisionistische zionisme hem zeer kwalijk. Bovendien was Arlosoroff,meer nog dan andere socialistische zionisten, tot compromissen te bewegen ten aanzien van het zionistische ideaal. (Noot EB: met Jabotinsky begint in zekere zin de stroming die in 1973 in de Likud Partij uitmondde. De meer socialistisch ingestelde zionistische stroming van het eerste uur vormde de Arbeiderspartij en was tot 1977 continu aan de macht. In 1977 kreeg Likud haar eerste Israëlische premier;Menachem Begin)

Nadat Arlosoroff op 14 juni 1933 in Palestina aankwam, opende de revisionistische pers dan ook onmiddellijk de aanval. Maar daar bleef het niet bij, want toen Arlosoroff twee dagen later met zijn vrouw een wandeling langs het strand van Tel Aviv maakte, werd hij neergeschoten. Hij overleed de daaropvolgende nacht Twee dagen later arresteerde de Britse politie twee revisionistische zionisten. Nadat zij door de weduwe van Arlosoroff positief geïdentificeerd waren, deed de Britse politie een inval in het huis van Abba Achimeir, de leider van de revisionisten in Palestina. Politieagenten troffen daar een dagboek aan met een notitie over een feest in het huis van Achimeir. Daar vierden de revisionisten `de grote overwinning' na de dood van Arlosoroff. De politie beschouwde Achimeir als het brein achter de aanslag op Arlosoroff en arresteerde hem. Toch kwam het niet tot een veroordeling van Achimeir en de twee moordenaars. Bij gebrek aan bewijs moesten de Britse autoriteiten hen laten gaan. Maar ondertussen wist iedere zionist dat de moordenaars van Arlosoroff revisionisten waren. Dat mevrouw Arlosoroff bijna flauwviel toen zij één van de daders herkende, zal voor menigeen voldoende bewijs zijn geweest.

De revisionistische bezwaren tegen de onderhandelingen van Arlosoroff met de nazi's stonden niet op zich. Later in 1933 leidde dit thema tot een heftige confrontatie tussen de wzo en de revisionisten tijdens het 18e zionistische congres te Praag. Wladimir Jabotinsky sprak zich uit tegen collaboratie met het nationaal-socialisme. Maar door de moord op Arlosoroff waren hij en zijn in het bruin gehulde Betarim niet populair bij de meeste zionisten. Hij kreeg daarom niet veel stemmen achter zich, met als gevolg dat het voorstel tot nadere samenwerking met de nazi's het haalde.

De overeenkomst van de wzo met de nazi's stelde Duitse joden in de gelegenheid zich in Palestina te vestigen, - waarbij zij over een groot gedeelte van hun vermogen konden blijven beschikken. Potentiële kolonisten kregen het advies een van tevoren vastgesteld bedrag in te leveren bij een speciaal hiertoe in het leven geroepen bank. Met dit vermogen vervaardigde Duitse ondernemingen producten voor export naar Palestina. Na verkoop kwam de opbrengst van deze producten terug in de handen van de emigranten. Deze regeling stond bekend als het Ha' a-vara Abkommen (Transfer Arrangement).

Bij Ha' avara waren verschillende banken betrokken. Zoals de eerder genoemde Anglo-Palestine Bank van de wzo. Daarnaast werkte ook de in Berlijn gevestigde bank van Max Warburg mee aan het overmaken van joods kapitaal naar Palestina.Warburg incasseerde het vermogen van potentiële emigranten, terwijl de bankier A.E. Wasserman de uitbetaling daarvan in Palestina coordineerde.

Vooraanstaande zionisten in de wzo als David Ben Goerion, Moshe Sharett en Golda Meir spraken zich uit voor het Ha' avara Abkommen.Het gezamenlijke project met de nazi's was voor de wzo dan ook van veel betekenis. Gestimuleerd door het Ha' avara Abkommen emigreerden alleen tussen 1933 en 1936 164.267 Duitse joden naar Palestina. Bovendien was zo'n 60% van het in Palestina geïnvesteerde vermogen afkomstig uit de Ha' avara regeling. Totaal wist men langs deze weg 40.419.000 dollar vanuit nazi-Duitsland naar Palestina over te maken.

Door het Ha' avara Abkommen was de joodse gemeenschap in Pales-tina al een economische factor van betekenis in het Midden-Oosten toen de staat Israël nog niet eens bestond. En dat allemaal met medewerking van de nazi's, voor wie de overeenkomst met de zionisten alleen maar voordelen bood. Joden verlieten Duitsland en daar was het hen in de eerste plaats om te doen. Maar het Ha' avara Abkommen had ook voordelen voor de begin jaren dertig nog zwakke economie van nazi-Duitsland. Want bij het overmaken van joods vermogen naar Palestina bleef nogal wat geld aan de strijkstok hangen. Geëmigreerde joden kregen in Palestina maar een deel van het vermogen dat zij in Duitsland hadden ingeleverd, terwijl de rest in de nationaal-socialistische, schatkist ver-dween. Verder sloot de regeling goed aan bij het streven van Duitse ondernemers naar nieuwe afzetgebieden voor hun producten in Zuid-Europa en het Midden-Oosten. Vergeleken met Noord-Europa verwachtten de Duitse kapitalisten in deze contreien minder concurrentie. Bovendien waren economische contacten met het Midden-Oosten hoog op het verlanglijstje van nazi-Duitsland te vinden, met het oog op de import van fel begeerde delfstoffen.

Door de regeling met de zvfD nam de export van nazi-Duitsland tussen 1934 en 1936 met 19% toe. Toch had de nazi-top na verloop van tijd bedenkingen tegen het Ha' avara Abkommen. Men vreesde dat samenwerking met de zionisten de handelsbetrekkingen van Duitsland met Arabische landen in gevaar zou brengen. Maar voor Hitler woog dit nadeel niet op tegen de emigratie van Duitse joden. Bovendien ging het Duitse bedrijfsleven er alleen maar op vooruit door het Ha' avara Abkommen. Het argument dat afspraken met de zionisten de verdere Duitse belangen in het Midden-Oosten beschadigden, kon daardoor niet overtuigen.

Zionistische kolonisten die aan het einde van de 19e eeuw naar Palestina trokken, kwamen terecht in een ongeïndustrialiseerde wereld. De landbouwsector was van primair belang om in Palestina te kunnen overleven, maar op de lange duur was dit niet voldoende voor een gezonde economie. Aangezien veel joodse kolonisten in de textielindustrie werkten, was dit één van de industrietakken die ze begonnen te ontwik-kelen. De kleurstoffen voor hun productie waren verkrijgbaar bij het Duitse bedrijf IG Farben.41 Deze multinational hield een slechte reputatie aan de Tweede Wereldoorlog over, door de nazi's te financieren. Bovendien maakte IG Farben toen gebruik van slavenarbeiders afkomstig uit het concentratiekamp Auschwitz.42 Er was IG Farben destijds veel aan gelegen zaken te doen in het Midden-Oosten, omdat het bedrijf in dit deel van de wereld de Brits/Amerikaanse chemiegigant ici kon beconcurreren. Het Ha' avara Abkommen maakte leveringen van IG Farben producten in Palestina mogelijk. Daarmee zorgde de Duitse multinational voor een economische opleving in Palestina. Vooral de joodse textielindustriëlen werden daar beter van, de Arabieren in Palestina niet. Hun economische positie was toen al slechter dan die van de zionistische kolonisten.

Illegale immigratie

Met de meeste Duitse joden zat de wzo destijds nogal in de maag. Doorgaans waren zij te sterk geassimileerd in de Duitse samenleving om geschikt te zijn voor vestiging in een nationaal tehuis voor joden. Duitse joden spraken zelden Hebreeuws en waren volgens de zionisten gemiddeld te oud voor landarbeid. Bovendien hadden zij sowieso weinig affiniteit met de zionistische ideologie. Het gevolg was dat veel Duitse joden niet door de `selektsia' kwamen. Bovendien had de wzo ook uit logistieke overwegingen bezwaren tegen een al te massale uittocht naar Palestina. De komst van alle Duitse joden naar Palestina, zou volgens de wzo-leider Chaim Weizmann nooit tot een goed functionerende samenleving leiden:

`Alleen God weet hoe het arme kleine Israël deze vloed van mensen kan opnemen en een gezonde sociale structuur kan laten ontstaan.'

Aangezien de wzo niet iedere jood kon gebruiken, was selectie cruciaal. Van de Duitse joden, die naar Palestina wilden emigreren, kreeg lang niet iedereen het vereiste certificaat van de wzo. Op 26 april 1934 sloot Weizmann een aantal beroepsgroepen uit van emigratie: zakenmensen, handelsreizigers, kunstenaars en muzikanten. Ook joden met gezondheidsproblemen konden beter in Duitsland blijven, zij waren ongeschikt voor landarbeid en vroegen extra aandacht, waardoor zij in Palestina eerder tot last waren. Toen een aantal ongezonde joden toch een emigratiecertificaat wist te bemachtigen en naar Palestina vertrok, drong de vereniging van joodse emigranten eropaan hen naar Duitsland terug te sturen. Over de strenge selectie hadden zionisten weinig gewetensbezwaren. In de krant Davar van de zionistische vakbond Hitraduth, verscheen in 1933 een artikel van Berl Katznelson met de volgende passage:`We weten dat we niet in staat zijn om alle Duitse joden over te brengen en dat we een selectie zullen moeten maken op basis van de wrede criteria van het zionisme.'

Als gevolg van het strenge selectiebeleid van de wzo probeerden joden illegaal naar Palestina te reizen: de maapilim. Maar de zionistische wereldorganisatie was hier sterk tegen gekant. Zelfs toen het iedereen duidelijk was dat het leven van joden gevaar liep in Duitsland, bleef de leider van de Jewish Agency David Ben Goerion een tegenstander van illegale emigratie. Dit in tegenstelling tot de revisionistische zionisten, want zij waren vaak nauw betrokken bij de organisatie van illegale emigratie naar Palestina. Dankzij hun inzet konden in de periode tot het einde van de Tweede Wereldoorlog zo'n 50.000 illegale joodse immi-granten onderdak in Palestina vinden. Als het aan de wzo had gelegen was deze groep in Duitsland gebleven, met alle gevolgen van dien.

Later hebben socialistische leiders als excuus voor de samenwerking van de wzo met de nazi's aangevoerd dat men via het Ha' avara Abkommen joden wilde redden. Maar gezien de strenge selectie en de weerstand tegen illegale emigratie van de wzo is dit argument weinig geloofwaardig. Voor alles streefden zionisten als Ben Goerion naar de opbouw van een joodse staat in Palestina, gebaseerd op het beste `menselijke materiaal'. Daarom hadden de zionisten geen interesse in andere toevluchtsoorden voor Duitse joden dan Palestina. Emigratie naar andere landen werkte de wzo zelfs tegen. Toen Groot-Brittannië na de Kristalnacht voorstelde enkele tienduizenden joodse kinderen uit Duitsland op te vangen, reageerde Ben Goerion afwijzend. Tijdens een zionistische bijeenkomst op 7 december 1938 verklaarde hij:

"Als ik zou weten dat het mogelijk zou zijn om alle kinderen in Duitsland te redden door hen naar Engeland te brengen; en alleen de helft door hen naar Israël te brengen, dan zou ik voor de tweede mogelijkheid kiezen. Want wij moeten niet alleen het leven van deze kinderen in overweging nemen, maar ook de geschiedenis van het volk van Israël.ë

Aanbevolen Literatuur:

Eli Brenner, 'Zionism in the Age of the Dictators',Croom Helm Beckenham, UK, 1983

Israël Shahak, 'Jewish History, Jewish Religion, the Weight of Three Thousand Years',Pluto Press, Londen, 1992. Verder: 'Open Secrets', 1997. 'Jewish Fundamentalism in Israel',Pluto Press,1999.

Noam Chomsky, 'The Fateful Triangle', South End Press, Boston,1983 en b.v. Verdorven Democratie, Papieren Tijger, Breda,1992 (v0or België:EPO,1992)

Israël Shamir, 'The State of Mind' (full version), www.israelshamir.net

Noam Finkelstein, 'The Holocaust Industry- Reflections on the Exploitation of Jewish Suffering', Verso,Londen,2000

Victor Ostrovsky, 'De Mossad, de Keerzijde van het Bedrog', Van Reemst uitgeverij, Houten, 1995 & 'Het Web van de Mossad, Onthullingen van een Israëlisch Geheim Agent', Uitgeverij M&P, Weert, 1990

Spenden